Vandaag het tweede deel in de serie Muziek in de kerkgeschiedenis. Nadat we naar de vroege kerk gekeken hebben gaan we naar staatskerk. In de vierde eeuw verandert de kerk van een ondergrondse kerk in een officieel erkende staatskerk. De discussie over het gebruik van instrumenten laaide tevergeefs opnieuw op, er werd tot het eerste millennium voornamelijk vocaal gezongen. Er vindt uniformisering van de dienst en het zingen plaats, maar de ontwikkelingen gaan langzaam. Tot er muzieknotaties in opkomst komen!
Gregorius
Eind zesde eeuw uniformiseerde paus Gregorius de eredienst,
waaronder een cyclus van gezangen voor het kerkelijk jaar. Hoewel hij zelf waarschijnlijk geen liederen schreef, werd de muziekstijl bekend als Gregoriaans. Veel zang vindt haar oorsprong in de psalmodie, een verhoogde spraak die we nog kunnen horen in de joodse eredienst. De gregoriaanse gezangen maken gebruik van de acht kerktoonladders en antifonen (tegenstem, een refrein ter afwisseling van psalmverzen). De psalmodie, op een toon met kleine variaties, psalmen reciteren is een belangrijke voorloper voor deze muziek (denk aan de zangerige toon waarop Joden en Moslims reciteren uit geschriften). Er zijn grofweg drie soorten gregoriaanse melodieën:
- syllabisch: een noot per lettergreep
- neumatisch: groepen noten voor elke lettergreep
- melismatisch: sterk versierde melodieën per lettergreep
De mis
De mis was de centrale eredienst en had een aantal vaste muzikale onderdelen:
- Kyrie (roep om ontferming)
- Gloria (verhogen van God)
- Qui tollis (die wegneemt – de ze zonden van de wereld)
- Quoniam (U alleen bent heilig)
- Cum Sancto Spiritu (Samen met de Heilige Geest)
- Credo (ik geloof)
- Et incarnatus (en is mensgeworden)
- Et resurrexit (en is opgestaan)
- Amen
- Sanctus (Heilig) en Benedictus (Zegen)
- Agnus Dei (Lam Gods) en Dona nobis pacem (Geef ons vrede)
De gezangen werden vaak gezongen door een getraind koor. Hierdoor was weinig tot geen participatie van de gemeente.
Langzame ontwikkelingen
De ontwikkeling van de muziek ging langzaam. Er was geen notatie en muziek moest uit het hoofd gezongen worden. Wel ontstonden er variaties op bestaande liederen door toevoegingen van tekst en/of muziek (tropen en sequensen). Maar ook had het “gewone volk” zijn eigen geestelijke liederen (laude spirituale). Later ontstonden schrijfwijzen voor muziek, waardoor gezangen werd uitgebreid en meerstemmig gemaakt werd. Vanuit deze verfraaiingen ontstonden nieuwe liederen, motetten. In de 14e eeuw kwam de Ars Nova op, waarbij in de muziek veel nieuwe ontwikkelingen waren, zoals nieuwe ritmes, gebruik van tonen buiten de gebruikelijke toonladders. Ook werd meer gebruik gemaakt van ritmes in tweetallen (2/4, 2/2) in plaats het als de perfect geachte ritmes in drietallen (3/4, 3/2).
Volgende keer: De reformatie